De Hoge Raad gaat om …

De Hoge Raad komt terug op haar afwijkende bewijsregels bij termijnoverschrijdingen voor respectievelijk aanslagen en boetes. En dat is best bijzonder, maar waar gaat het nu om?

Als er een boete wordt opgelegd moet je in de gelegenheid zijn om daartegen in bezwaar te komen. Nu gaat het nog wel eens mis bij de verzending en als je nu maar stelt waarom de termijn overschrijving niet aan jou is toe te rekenen, dan moet de inspecteur bewijzen dat jouw stelling onjuist is en hij aantoont dat je “echt zeker weten” de aanslag op tijd hebt ontvangen. De Hoge Raad oordeelde dit in 1988 (HR 22 juni 1988, 24.9980). Deze bewijsregel wijkt evenwel af van de gebruikelijke regels waarin je niet alleen hoeft te stellen dat je de aanslag niet ontvangen hebt, maar dit ook aannemelijk moet maken. In haar arrest van 5 juli 2019 ((ECLI:NL:HR:2019:1102)  maakt de Hoge Raad een einde aan de uitzondering.

De Hoge Raad is nu van oordeel dat, ook als een fiscale procedure over een bestuurlijke boete gaat, de normale voor aanslagen geldende bewijsregels moeten gelden. Als de inspecteur kan bewijzen dat de aanslag ter post is bezorgd, dan geldt die datum als datum van de bekend making en gaat op dat moment de bezwaartermijn lopen. De uitzonderingen zijn dan als het stuk zelf een latere dagtekening heeft dan wel als  je als belanghebbende aantoont dat de bezorging niet heeft plaatsgevonden. Ga daar maar aan staan.

Als doekje voor het bloeden gaf de Hoge Raad gaf nog wel mee dat uit het rechtszekerheids-beginsel voortvloeit dat de nieuwe regels niet gelden voor bezwaar- en beroepschriften die zijn ingediend vóór 1 augustus 2019.